woensdag, november 28, 2007

11. Achterstevoren op de ezel: mannen als de onacceptabele slachtoffers van huiselijk geweld

Auteur: Malcolm George, Department of Physiology, Queen Mary and Westfield College, London, United Kingdom, 1994
Nederlandse vertaling: Hein van Gils, 2004

In het Frankrijk en Engeland van na de Renaissance werden mannen waarvan men dacht dat ze werden mishandeld en/of gedomineerd door hun vrouwen, geridiculiseerd en gekleineerd (Steinmetz, 1977-78). In Frankrijk bijvoorbeeld werd een “mishandelde” man door de stad rondgereden achterstevoren op een ezel met de staart in zijn hand. In Engeland werden “misbruikte” mannen op een handkar vastgebonden en zo rondgereden door de stad, daarbij veracht en belachelijk gemaakt door het volk. Dergelijke “behandelingen” kwamen voort uit het patriarchale ideaal waarin van een man werd verwacht dat hij zijn vrouw domineerde, en hij haar, als de noodzaak zich zo voordeed, ook een pak slaag gaf; en niet andersom (Dobash & Dobash, 1979).

Alhoewel het patriarchale idee van de totale dominantie van de man over de vrouw bleef bestaan tot in de twintigste eeuw (Pleck, 1987), zien we in de tweede helft van deze eeuw een zekere verschuiving in de houding van mensen ten opzichte van huwelijksrelaties. Te beginnen in de zeventiger jaren, bijvoorbeeld, brachten pleitbezorgers als Del Martin (1976) en Erin Pizzey (Pizzey 1974; Pizzey & Shapiro, 1982) het “verborgen” probleem van huiselijk geweld aan het licht. Als gevolg daarvan vonden termen als “huiselijk geweld” en “mishandelde vrouwen” hun weg naar het dagelijkse spraakgebruik. Uiteindelijk lijkt de samenleving het probleem van huiselijk geweld tegen vrouwen serieus te nemen en te zoeken naar oplossingen om het geweld te beperken dan wel te stoppen.

Het merendeel van het vroege onderzoek naar huiselijk geweld richtte zich uitsluitend op het vrouwelijke slachtoffer en de sociale factoren die de slachtofferrol voor vrouwen bevorderden (Smith, 1989). Zulk soort onderzoek heeft een duidelijke invloed op de evolutie van het privaatrecht, de handhaving van het strafrecht en de manier waarop justitie en sociale instellingen reageren op de behoeften van de mishandelde vrouwen (Victim Support, 1992).

Zoals opgemerkt in de openingsparagraaf, het feit dat de maatschappij het in de afgelopen eeuwen noodzakelijk vond om mannen te bestraffen die de patriarchale manier van doen niet mede in stand hielden, suggereert een a-priori onderkenning van de mogelijkheid dat een man door zijn vrouw kon worden aangevallen of gedomineerd. In de afgelopen jaren heeft deze mogelijkheid weinig steun of geloofwaardigheid ondervonden. In tegendeel, het gezichtspunt van de man-als-slachtoffer van huiselijk geweld is meer een onderwerp van cartoons (Saenger, 1963) of van grappen over getrouwde mannen als watjes (Wilkinson, 1981). Het wijzen op het probleem van de getrouwde-man-als-slachtoffer heeft een verhitte controverse binnen academische kringen tot gevolg gehad, met aan de ene kant degenen die daar bewijzen voor hebben gerapporteerd (zie Mills, 1990; Mold, 1990; Straus, Gelles, & Steinmetz, 1980) tegenover degenen die dat probleem belachelijk maken (zie Pagelow, 1985; Pleck, Pleck, & Bart, 1977; Walker, 1989, 1990).

Klaarblijkelijk wordt het debat gevoed door een aantal factoren. Tot de meest geciteerde horen de relatieve aantallen van mannelijke versus vrouwelijke slachtoffers, de methoden waarmee is vastgesteld of er wel of geen sprake is van mannelijke slachtoffers en de aard en context van geweldpleging door vrouwen. Met betrekking tot deze laatste factor, de aard en context van geweldsgebruik door vrouwen, is het debat uitgebreid tot de vragen of geweldpleging door een vrouw tegen een man alleen gemotiveerd is in termen van zelfverdediging, of dat de geweldpleging door een vrouw tegen een man een terugbetaling is voor eerder geweld, en of de veroorzaakte verwonding toegebracht aan een man door een vrouw vergelijkbaar is met die toegebracht aan een vrouw door een man.

Met betrekking tot de eerste vraag laten de meeste data over huiselijk geweld in de Verenigde Staten bijvoorbeeld, zien, zoals Mildred Daley Pagelow (1985) redeneert, dat vrouwen veel vaker dan mannen het slachtoffer van geweld zijn. Dat is dan ook de conclusie van een literatuurstudie gedaan voor het Ministerie van Binnenlandse Zaken van het Verenigde Koninkrijk (Smith, 1989). Gegeven het feit dat de meeste studies suggereren dat huiselijk geweld uitsluitend wordt gepleegd door mannen en dan theoretische kaders voorstellen om deze eenzijdige toestand te verklaren, zijn mannen die eenzijdige geweldpleging door hun vrouwen of vrouwelijke partners ondervinden vrijwel totaal genegeerd.

Afgewezen met het argument dat er maar weinig mannen het slachtoffer zijn van misbruik door de echtgenote of dat deze enkelingen naar alle waarschijnlijkheid mannen zijn die hun eigen misbruik niet onderkennen en die klagen over de behoefte aan zelfverdediging van hun vrouwen, hebben de ervaringen van zulke (vert.: mishandelde) mannen weinig aandacht van onderzoekers gekregen.

Een ander punt dat serieuze aandacht voor het probleem van de mishandelde man verhindert, is de veronderstelling dat het onderzoek naar mishandelde vrouwen voldoende basiskennis zal opleveren om mannelijke slachtoffers te begrijpen. Verder is er gesuggereerd dat in de zeer zeldzame gevallen van mishandelde mannen al tegemoet gekomen wordt aan hun sociale en legale behoeften binnen de context van de bestaande en beschikbare sociale en justitiële voorzieningen (Pagelow, 1985).

Alhoewel enkelen redeneren dat de betrekkelijk zeldzame gevallen van mishandelde mannen weinig serieus onderzoek vereisen, hebben incidenten met mishandelde mannen de aandacht getrokken van talloze sociale instellingen in het Verenigde Koninkrijk, bijvoorbeeld bij de politie (Burrell & Brinkworth, 1994; Kirsta, 1994), lijkschouwers (Harrison, 1986), hulpverleners (Jaevons, 1992; Kirsta, 1991, 1994; Thomas, 1993), de reclassering (Jaevons, 1992), sociale instellingen zoals de Samaritanen, het Leger des Heils, en voorzieningen voor daklozen (Harrison, 1986; Jaevons, 1992; Lewin, 1992), psychiaters en artsen (Borowski, Murch, & Walker, 1983; Harrison, 1986; Oswald,1980), de vaderbeweging (Harrison, 1986), advocaten (Wolff, 1992) en zelfs onder hen die werken met mishandelde vrouwen(L. Davidson, persoonlijke mededeling, april, 1994; ; Kirsta, 1991; Lewin, 1992; E. Pizzey, persoonlijke mededeling, december, 1992).

Deze publicatie richt zich op het probleem van het mannelijke slachtoffer door het bespreken van onderzoek en literatuur waarin huiselijk geweld gericht tegen mannen/mannelijke partners wordt vastgesteld of besproken.

Verder bepleit ik dat er meer onderzoek nodig is om de overeenkomsten en verschillen te helpen definiëren tussen mannelijke en vrouwelijke slachtoffers van huiselijk geweld. De bewering dat het aantal mishandelde mannen in de maatschappij erg klein is, en daarom een anomalie betreft binnen de algemeen geaccepteerde gedachte dat vrouwen het enige “echte” slachtoffer van huiselijk geweld zijn, wordt ontkend (door de auteur). Het feit is dat serieus onderzoek naar het fenomeen van mishandelde mannen eigenlijk een noodzakelijke volgende stap zou kunnen zijn om de studie van huiselijk geweld te helpen opschonen (NB 1).

ZIJN MANNEN SLACHTOFFER?
ONDERZOEK EN CONTROVERSE


Alhoewel huiselijke aanvallen tegen mannen in de literatuur zijn gerapporteerd vanaf de vijftiger jaren (Bates, 1981; Straus, 1993), komen de eerste academische verwijzingen naar “mishandelde mannen” voor in het werk van Suzanne Steinmetz (1977, 1977-78). Extrapolerend vanuit een kleinschalig onderzoek, suggereerde Steinmetz dat het “slaan van mannen” wellicht evenveel voorkwam als “vrouwenmishandeling” en dat de mishandeling van de man, en niet de vrouwenmishandeling, een veel te weinig gerapporteerde vorm van huiselijk geweld was.

Haar stellingen kregen aanzienlijke media aandacht in de Verenigde Staten en ook elders, maar ze werd zwaar aangevallen door tegenstanders vanwege misverstanden, misplaatste interpretaties en een foute voorstelling van zaken. Pagelow(1985), bijvoorbeeld, bekritiseerde Steinmetz’s bewijsvoering op een aantal punten, zoals het gebruik van geaggregeerde steekproeven in plaats van steekproeven van (echt)paren. Verder merkte ze op dat het werk van Steinmetz geen aandacht schonk aan de context waarin vrouwen de plegers van geweld waren, namelijk “zelfverdediging”. Daarom betoogde Pagelow dat de stelling over mannenmishandeling niet bevestigd kon worden en dat het mishandelde-mannen-syndroom gebakken lucht was.
Niettegenstaande de kritiek op Steinmetz en haar concept van de mishandelde man is geweld tegen mannen gerapporteerd door anderen. Bijvoorbeeld, Murray Straus, Richard Gelles, en Suzanne Steinmetz (1980) schatten dat ongeveer een op de acht mannen in de Verenigde Staten gewelddadig optrad tijdens huwelijksconflicten. Zij schatten dat een vergelijkbaar aantal vrouwen eveneens gewelddadig optrad tijdens huwelijksconflicten. Zij merkten ook op dat in het merendeel van deze gevallen geweld een wederzijdse of onderlinge activiteit was, waarbij slechts in 27 % van de gevallen mannen de enige geweldplegers waren en in 24 % van de gevallen uitsluitend de vrouwen gewelddadig optraden. Met betrekking tot zwaar geweld volgens de “Conflict Tactiek Schaal” (NB 2), stelden deze auteurs dat het aandeel van de mannen die geslagen werden door hun vrouwen 4.6 % was; een getal dat wijst op “meer dan 2 miljoen zeer gewelddadige vrouwen”. Terwijl 47 % van de mannen die hun vrouw slaan dat twee keer tot vele malen per jaar hardhandig doen, timmeren de 53 % van de vrouwen die hun man slaan, er drie keer tot meermaals hard op los.

In een later artikel bespraken Straus en Gelles (1986) zowel hun eigen als ook andere onderzoekingen in de Verenigde Staten en rapporteerden een vergelijkbaar aantal aanvallen van man-op-vrouw als van vrouw-op-man. In hun survey uit 1975 schatten Straus, Gelles & Steinmetz (1980), dat ongeveer in 38 uit 1000 gezinnen ernstig man-tegen-vrouw geweld voorkomt, terwijl in 46 uit 1000 gezinnen ernstig geweld van vrouw-tegen-man voorkomt. Tien jaar later rapporteerden Straus & Gelles (1986) dat de aantallen zijn afgenomen naar 38 tot 30 per duizend paren respectievelijk van 46 tot 44 per duizend. In de twee onderzoeksjaren (1975 en 1985) was bij algemene gewelddaden, in de definitie van de “Conflict Tactiek Schaal”, het aantal man-tegen-vrouw gewelddaden 121 en 113 en het aantal vrouw-tegen-man gewelddaden 116 en 121 per 1000 paren.

Alhoewel Straus & Gelles niet nader in gingen op deze vergelijkingen, deden ze toch een uitspraak die indruiste tegen de gangbare academische en maatschappelijke perceptie, namelijk dat het “een belangrijke en verontrustende uitkomst over geweld in Amerikaanse gezinnen is dat in opvallende tegenstelling tot het gedrag van vrouwen buiten het gezin, vrouwen binnen het gezin even gewelddadig zijn als mannen” (p. 470). De kleine verandering in het aantal vrouw-tegen-man gewelddaden vergeleken met de (reeële) verandering in het aantal man-tegen-vrouw gewelddaden werd gezien als voortvloeiend uit een gebrek aan aandacht voor de mannelijke slachtoffers. Het pleidooi om gepaste aandacht te schenken aan vrouwelijk geweld tegen man en te accepteren dat hier sprake is van hogere aantallen slachtoffers, werd ondersteund door een verwijzing naar andere studies die vergelijkbare niveaus van mannelijke slachtoffers vonden (Brutz & Ingoldsby, 1984; Gelles, 1974; Giles-Sims, 1983; Jourilles & O'Leary, 1985; Lane & Gwartney-Gibbs, 1985; Laner & Thompson, 1982; Makepeace, 1983; Sack, Keller, & Howard, 1982; Saunders, 1986; Scanzoni, 1978; Steinmetz, 1977, 1977-78; Kinovacz,1983).

Concluderend, samengevatte gegevens zoals bij Straus en Gelles (1986) maken het waarschijnlijk dat vrouwen in een iets groter aantal gevallen overgaan tot lichte aanvallen op hun mannelijke partners dan omgekeerd. In situaties waarin beide partners geweld aanwendden, waren mannen en vrouwen bijna even vaak verantwoordelijk voor de eerste klap, maar in slechts een kwart van deze relaties was de man het enige slachtoffer. Bij meer letsel veroorzakende vormen van geweld werden mannen gezien als meer agressief dan vrouwen en er werd gesuggereerd dat het plegen van aanvallen die resulteerden in lichamelijk letsel zich verhouden als 6 of 7 tegen 1 (man versus vrouw).

Terugkijkend op de controverse over geweld tegen mannen, hebben Straus (1989, 1993) en Straus & Kaufman-Kantor (1994) dergelijke waarnemingen uitgebreid en het belang van voldoende aandacht voor deze zaak nog eens herhaald. Straus (1993) heeft erop gewezen dat enkele studies falen als het erom gaat om vrouw-tegen-man geweld feiten te rapporteren. Straus bijvoorbeeld merkte op dat een studie over mishandelde vrouwen uit Kentucky, naliet om de 38 % eenzijdige vrouw-tegen-man gewelddaden te vermelden.

Verder viel het Straus bij het vergelijken van meer dan dertig onderzoeken op dat elk (met de nadruk van Straus) onderzoek op basis van een steekproef zonder zelfselectie een ongeveer vergelijkbare gewelddadigheid voor zowel vrouwen als mannen vond (bijv. Brush, 1990; Sorensen & Telles, 1991). Een deel van de variatie in de rapporten over het voorkomen van geweld tegen mannen of mannelijke partners kon worden toegeschreven aan het verschil tussen onderzoekingen die de gehele bevolking bekeken of steekproeven van geregistreerde slachtoffers afkomstig uit dossiers van de politie of van hulporganisaties voor slachtoffers van huiselijk geweld. De veel lagere aantallen van mannelijke slachtoffers die naar voren komen uit studies op basis van steekproeven van slachtoffers van huiselijk geweld verkregen uit slachtofferhulp programma’s, politiedossiers of andere instellingen uit dit werkveld worden geacht een “clinical sample fallacy” (klinisch vooroordeel) in het debat te introduceren. In tegenstelling daarmee zijn bewijzen verkregen door het gebruik van de “Conflict Tactiek Schaal”, alhoewel op brede schaal erkend en gebruikt, bekritiseerd door enkelen voor het geven van schijngeloofwaardigheid aan aanvallen van vrouwen op mannen door de onterechte vergelijking van aanvallen door vrouwen met de potentieel veel schadelijkere aanvallen door mannen (bijv., Bogarde, 1990; Kurz, 1993).

Verscheidene Amerikaanse en Canadese studies doen vermoeden dat het niveau van vrouwengeweld tegen echtgenoten of mannelijke partners hoger is dan alleen maar afwijkende of kleine aantallen geïsoleerde individuele gevallen. Nisonoff & Bitman (1979) vermelden bijvoorbeeld dat 15,5 % van de mannen en 11,3 % van de vrouwen aangeven hun huwelijkspartner geslagen te hebben, terwijl 18,6 % van de mannen en 12,7 % van de vrouwen aangeven geslagen te zijn door hun huwelijkspartner. Studies over zowel getrouwde/samenwonende als andere paren hebben ook vastgesteld dat vrouwen eenzijdige geweldsdaden gericht tegen hun mannelijke partners toegeven, niet zoveel anders als die begaan door mannen (Arias & Johnson, 1989). In een onderzoek van 884 universiteitsstudenten uit de VS vond Breen (1985) dat zowel mannelijke en vrouwelijke studenten aangaven het slachtoffer te zijn geworden van een geweldsdaad door een romantische partner in ongeveer gelijke aantallen (18 % van de mannen en 14 % van de vrouwen). En onder getrouwde mannelijke studenten vond Breen dat 23 % aangaf te zijn geslagen, gestompt of getrapt, terwijl 9 % rapporteerde het slachtoffer te zijn van een aanval met een wapen en een vergelijkbaar percentage rapporteerde verwondingen te hebben opgelopen die hen ertoe aanzetten zich medisch te laten behandelen.

In een onderzoek van bijzonder belang, aangezien er patiënten werden bekeken die bij de eerste hulp aanklopten, vonden Goldberg & Tomianovich (1984) dat mannen 38 % uitmaakten van de slachtoffers van echtelijk geweld. Bland & Orn (1986) vonden in een Canadese studie over samenhangen tussen geweld in de familie, psychiatrische afwijkingen en drankmisbruik, dat mannen en vrouwen bijna gelijk opgingen in het plegen van geweld tegen hun partners. In een ander onderzoek, deze keer onder 562 getrouwde en samenwonende paren in Calgary, Canada, vonden Brinkerhoff & Lupri (1988) bijna twee keer zoveel zwaar geweld begaan door vrouw-tegen-man als door man-tegen-vrouw. Deze onderzoekers rapporteerden met behulp van gegevens ontleend aan de “Conflict Tactiek Schaal” een getal van 4,7 % voor zwaar lichamelijk geweld in man-tegen-vrouw relaties terwijl 10,4 % werd vastgesteld voor zwaar lichamelijk geweld van vrouw-tegen-man. Deze auteurs suggereerden ook dat geweld door mannen afnam onder mannen met een hoger opleidingsniveau, maar geweld door vrouwen nam toe. Ook Sommers, Barnes & Murray (1992) rapporteerden een hoger voorkomen van tenminste één vorm van partnermisbruik door vrouwen in tegenstelling tot mannen (39,1 % versus 26,3 %)

Surveys van huiselijk geweld in het Verenigde Koninkrijk zijn beperkter dan de Nationale Gezinsgeweld Survey of andere vergelijkbare surveys in de Verenigde Staten of Canada (Smith, 1989). Maar als we rapportages in de populaire media als bewijs accepteren, kan het voorkomen van mannelijke slachtoffers aangetoond worden. In een Britse survey, bijvoorbeeld, van 2.075 mensen en hun gezinsleven zoals weergegeven in de populaire pers, rapporteerde Moller (1991) dat drie keer zoveel vrouwen als mannen toegaven hun echtgenoot of partner te slaan. Individuele levensverhalen van geslagen mannen zijn ook gepubliceerd in verscheidene populaire uitgaven evenals de details uit een ongepubliceerd Brits onderzoek uitgevoerd met behulp van de “Conflict Tactiek Schaal” waarin vergelijkbare resultaten werden gevonden (bijv., Kirsta, 1989, 1991, 1994; Stacey & Cantacuzino, 1993; Wolff, 1992).
In een artikel dat een aantal rechtszaken bespreekt merkt Bates (1981) op dat terwijl er “weinig geschreven is over mannelijke slachtoffers, het niet moeilijk was om mannelijke slachtoffers te vinden zelfs bij een oppervlakkig zoeken in de jurisprudentie”. In tegenstelling daarmee, vond een onderzoek van politie- en rechtbankdossiers dat slechts 2.4 % van de gevallen een mannelijk slachtoffer betrof (Dobash & Dobash, 1978).

Twee andere studies in het Verenigde Koninkrijk gaven een wat afwijkend beeld. Borowski, Murch & Walker (1983) vonden dat in een onderzoek onder vijftig huisartsen dat net iets meer dan 80 % van de artsen melden elke zes maanden een geval van een vrouwelijk slachtoffer van huiselijk geweld gezien te hebben, maar totaal ongevraagd rapporteerden 27 % van de artsen ongeveer even vaak een mannelijk slachtoffer te zien. In een studie door psychiaters in Schotland maakte Oswald (1980) melding van 299 vrouwen in gewelddadige relaties. Zesenveertig procent van deze vrouwen gaf aan zowel slachtoffer van geweld door een echtgenoot/partner of naaste verwant te zijn als ook pleger van geweld tegen hun echtgenoot/partner of naaste verwant. Een verdere 12% gaf te kennen dat ze gewelddadig waren geweest tegen een echtgenoot/partner of naaste verwant, maar dat ze geen tegengeweld hadden hoeven te incasseren.

In een meer recente studie uit het Verenigde Koninkrijk rapporteerden Smith, Baker & Bodiwala (1992) over de resultaten van hun dubbelblinde (m/v)onderzoek van slachtoffers van huiselijke aanvallen die bij de Eerste Hulpkliniek te Leicester binnenkwamen. Uit de dossiers van de Eerste Hulp uit 1988 van geweldsslachtoffers van beide geslachten die aangaven dat hun verwondingen voortkwamen uit huiselijke gebeurtenissen, kan achteraf het aantal mannelijke slachtoffers van echtelijk geweld afgeleid worden. Voor een aantal categorieën van relationeel geweld in de huiselijke kring, waren elf mannen en 55 vrouwen met zekerheid geïdentificeerd als slachtoffer van een aanval door hun echtgenoot (m/v) of partner. Nog eens zes mannen en 30 vrouwen waren geïdentificeerd als zijnde aangevallen door een romantische partner. Een interessant verschijnsel in het hele onderzoek van 142 mannelijke en 155 vrouwelijke geïdentificeerde slachtoffers was het feit dat 59 % van de mannen en 25 % van de vrouwen hun aanvaller niet identificeerden. Verder kunnen meldingen over mannelijke slachtoffers van huiselijk geweld gepleegd door vrouwen gevonden worden door gebruik te maken van gegevens uit Australië (Scutt, 1981). Zo heeft ook academische onderzoeksliteratuur over huiselijk geweld uit vier landen (De Verenigde Staten, Canada, het Verenigde Koninkrijk en Australië) het voorkomen van mannelijke slachtoffers gerapporteerd variërend van nul tot iets hoger dan het voorkomen van vrouwelijke slachtoffers. Terwijl een verrassend aantal studies bepaalde hoeveelheden mannelijke slachtoffers vindt, zijn de gegevens niet altijd compleet. Wat wel duidelijk is echter is dat aanvallen van vrouwen op hun mannen of mannelijke partners wel degelijk voorkomen. Dit is zelfs toegegeven door sommige tegenstanders van het concept van “mishandelde man” (Walker, 1990). Wat ook de aantallen van aanvallen door vrouwen op hun mannelijke partners zijn, Het uitgangspunt van Pagelow (1985) dat mannelijke slachtoffers nauwelijks voorkomen is bestreden door talloze onderzoekers uit een reeks van vakdisciplines en onderzoeksgebieden (Macchieto, 1992). Verder wordt het debat over mishandelde mannen steeds verhitter, nu er meer mannen naar voren treden en publiekelijk hun situatie als slachtoffer van huiselijk misbruik beschrijven (zie Aardoom, 1993; Edwards, 1992; Greenfield, 1992; Raeside, 1993; Smith, 1992; Thomas, 1993; and Turner, 1988).

OVER DE AARD VAN AANVALLEN OP ECHTGENOTEN
ZELFVERDEDIGING?


Een belangrijk punt van kritiek tegen Steinmetz’s claim van het bestaan van “mishandelde echtgenoten” was dat ze (ten onrechte) geen aandacht schonk aan de context of aan de situatie die de vrouw er toe bracht om gewelddadig tegen haar mannelijke partner op te treden. De tegenstanders beweren dat in de zeldzame gevallen wanneer een vrouw een man aanviel, zo’n aanval naar alle waarschijnlijkheid gerechtvaardigd was in termen van zelfverdediging, voortvloeiend uit ofwel zijn eerdere aanvallen of uit de waarschijnlijkheid van een ophanden zijnde aanval.

Aanvankelijk, vanwege deze kritiek en omdat hij geloofde dat de meeste aanvallen van vrouwen op mannen uit zelfverdediging plaatsvonden, borduurde Straus niet voort op zijn originele 1975 survey (Straus, 1993). Toen ze echter hun studie met andere uit de Verenigde Staten vergeleken konden vergelijkbare aantallen aanvallen van man-tegen-vrouw en vrouw-tegen-man vastgesteld worden en besproken in de context van de kritiek (Straus & Gelles, 1986).

Gedetailleerde beschouwingen werden gemaakt van de ernst van de aanval, de verschillen in rapportage- en survey-methoden en de mogelijkheid dat aanvallen ter zelfverdediging waren of een reactie op een eerdere aanval.

qxq. Vanuit landelijke survey gegevens werd beargumenteerd dat de gerapporteerde aantallen vrouwen die een gewelddadige handeling tegen hun echtgenoot toegaven, erop leken te wijzen dat niet alle vrouw-tegen-man geweld enkel en alleen kon worden verklaard als vrouwen die alleen in de tegenaanval gaan ter zelfverdediging.

De respons van vrouwen zelf over onuitgelokte aanvallen op hun mannelijke partners maakt zelfverdediging als de enige reden voor vrouw-tegen-man geweld ook onwaarschijnlijk. Bovendien maken de hogere aantallen, zowel het gemiddelde als ook de mediaan, van aanvallend gedrag door vrouwen in zulke studies de verklaring dat alle aanvallen door vrouwen ter zelfverdediging zijn ook nogal onwaarschijnlijk (McNeely & Robinson-Simpson, 1987).

Zij begon herhaaldelijk met vechten, om dan de politie te bellen om hem te beschuldigen van een aanval. De agenten weigerden te geloven dat hij het slachtoffer was geweest. Het was nu zover dat hij met zijn handen op zijn rug ging staan en weigerde om te reageren of terug te vechten, terwijl zij hem stompte en krabde (Thomas 1993, p. 167).

Met betrekking tot de vraag of vrouwen altijd uit zelfverdediging aanvallen wees Straus(1993) er op dat elke studie die had onderzocht wie met het geweld begon, en in dat onderzoek de vrouw niet bij voorbaat had uitgesloten als degene die was begonnen, heeft gevonden dat vrouwen in een groot aantal gevallen met geweld beginnen. Straus’ stelling dat vrouwen een grotere kans maken om gewelddadig te worden binnen de huiselijke kring wordt verder ondersteund door waarnemingen van het gedrag van jonge vrouwen in een observatiekliniek voor jongeren. De niveaus van agressie en geweld door vrouwen waren even hoog als die van mannen, maar in tegenstelling tot de mannen, maakt geweld door vrouwen een grotere kans om naar voren te komen binnen de kliniek i.p.v. buiten in de openbaarheid (Kirsta, 1994, p. 322). Straus benadrukt echter dat het hoge niveau van geweld door vrouwen in de studies die hij bespreekt niet aangeeft wie er begon met de strijd en niet of vrouwen aanvielen om een mogelijke aanval van hun lichamelijk sterkere mannelijke partner te verhinderen.

Tegenstanders van Straus’ stelling wijzen erop dat het bewijs tegen aanvallen door vrouwen uit zelfverdediging, die zijn gebaseerd op gegevens verkregen met de “Conflict Tactiek Schaal”, geen rekening houdt met gewelddaden van vóór het begin van het onderzoeksjaar waarover de enquêtevragen gingen en onvoldoende aandacht schenken aan de mogelijkheid van eerdere verwondingen die aan de vrouwen waren toegebracht (Bogarde, 1990; Kurz, 1993; Pagelow, 1985). Het wordt dus voor mogelijk gehouden dat aanvallen door vrouwen het gevolg zijn van misbruik en geweld door de echtgenoot of mannelijke partner in voorgaande jaren. In antwoord op zulke kritiek heeft Straus (1993) gesteld dat in zijn opvatting tenminste enkele schrijvers zijn gepubliceerde werk verkeerd weergeven met betrekking tot de slachtofferrol van zowel vrouwen als mannen (bijv. Kurz, 1993). Nergens is die controverse sterker dan bij gewelddadige aanvallen door vrouwen die de dood van hun mannelijke partner tot gevolg hebben. In dit geval is er aanzienlijke aandacht besteed aan het cumulatieve proces van misbruik dat een vrouw er toe kan brengen om zo’n aanval te doen uit absolute wanhoop (Walker, 1993). Zelfs hierbij echter heeft Mann (1989) gesteld dat er ruimte is om te eraan twijfelen of dergelijke aanvallen het gevolg zijn van “uitgestelde” zelfverdediging door op te merken dat geen enkele van de vrouwen in haar steekproef van vrouwen, die in de gevangenis zaten voor het vermoorden van echtgenoten of minnaars, was mishandeld. Straus (1989, 1993) en Sommer, Barnes & Murray (1992) melden ook dat andere studies over moord aanwijzingen bevatten dat vrouwen niet handelen uit zelfverdediging.

VERWONDING OF GEEN VERWONDING?


De uiteindelijke afwijzing van geweld door vrouwen tegen echtgenoten of mannelijke partners komt voort uit de veronderstelling dat vrouwelijk geweld niet tot evenveel of zelfs minder verwondingen leidt dan geweld gepleegd door mannen.

Reeds besproken gegevens laten vermoeden dat aanvallen van vrouwen op mannen in de zwaardere categorieën van de “Conflict Tactiek Schaal” kunnen vallen, met andere woorden, het niveau van geweld waarbij er een groot gevaar voor verwonding bestaat. Zowel Goldberg & Tomianovich (1984) als Smith et al. (1992) vonden bij het bekijken van gegevens uit ziekenhuizen dat mannelijke slachtoffers verwondingen opliepen die om medische behandeling vroegen. Smith et al. (1992) rapporteerden ook dat mannen veelal zwaardere verwondingen opliepen en vaker bewusteloos raakten dan vrouwen.

[Een] man werd opgenomen in Barts [St. Bartholomew Ziekenhuis, Londen] nadat zijn vrouw zijn schedel met een slagersmes had gespleten. Hij had geluk dat hij het er levend vanaf gebracht had (geciteerd in Harrison, 1986, p. 34).

Ik heb verwondingen gehecht van mannen die met servies bekogeld waren en die met flessen op hun hoofd getimmerd waren. Ik kreeg eens een man te zien die eruit zag alsof hij onder een stoomwals terecht was gekomen… hij was overdekt met zwellingen en vleeswonden (geciteerd in Harrison, 1986, p. 35).

In een bekend geval uit de media van afgelopen jaar, rukte Mw. D…C… een van haar mans testikels eraf. Artsen slaagden er niet in om het te redden en de rechter veroordeelde de vrouw tot betaling van ₤ 480 aan kosten. Een rechter veroordeelde Mw. C….. tot de proceskosten van ₤480 maar kende geen schadevergoeding toe (geciteerd in Wolff, 1992, p.22).

Er moet wel op gewezen worden dat in het geval van het onderzoek uit Verenigde Koninkrijk (Smith et al, 1992), de slachtoffers thuis aangevallen werden door allerlei verwante en niet verwante agressors en enkele mannelijke slachtoffers zouden zwaardere verwondingen kunnen hebben oplopen als gevolg van aanvallen door mannen. De kracht in het bovenlichaam van de gemiddelde vrouw is minder dan die van de gemiddelde man en dus zou men kunnen redeneren dat er minder mogelijkheden tot toebrengen van verwondingen zijn.

Maar het verschil in kracht hoeft niet groot te zijn (Fausto-Sterling, 1992). Er is ook gewezen op het verschil in aanvalsmethode tussen vrouwen en mannen (Flynn, 1990; Straus, 1980), en dat als een vrouw een man aanvalt ze vaak niet afhankelijk is van kracht, bijvoorbeeld door het gebruik van een huishoudelijk voorwerp als wapen. Om vast te stellen of vrouwen zwaardere verwondingen opliepen dan mannen, rapporteerde McLeod (1984) over een analyse van 6.200 gevallen van huiselijk geweld gemeld aan politie of justitie dan wel aan de enquêteurs voor de Nationale Misdaad Statistiek. Daarin rapporteerde ze dat vrouwen bij aanvallen op mannen vaker wapens gebruiken (75 % van de vrouwen gebruikte wapens, terwijl 25 % van de mannen dat ook deed). Alhoewel het aantal aangevallen vrouwen in de steekproef groter was, bestond er een tendens voor de mannelijke slachtoffers om zwaardere verwondingen op te lopen. Dus vrouwen compenseerden hun gemis aan lichaamskracht door het gebruik van een wapen, meestal een huishoudelijk voorwerp. De voorkeur van vrouwen om wapens te gebruiken is zowel in studies uit het Verenigde Koninkrijk (George, 1992) als ook in een Australische studie over mishandelde vrouwen (B. Thurston, persoonlijke mededeling, mei-november, 1993) gerapporteerd.

Deze bevindingen passen bij de indruk dat vrouwen bij voorkeur wapens en vormen van geweld gebruiken die voor hun effectiviteit niet afhankelijk zijn van lichaamskracht(Straus, 1980). Het (vert.: geringe) aantal mannen dat verwondingen, en ook aanvallen, rapporteert zou zo werd gesuggereerd heel goed kunnen leiden tot een onderschatting van het werkelijke aantal mannelijk slachtoffers; een opmerking die ook door anderen is gemaakt(Mack, 1989; McNeely & Robinson-Simpson, 1987). Een bewijs dat mannen aanvallen op henzelf en de daaruit voortkomende verwondingen wat anders bekijken dan de reacties erop van vrouwen, werd geleverd door Adler (1968)in een publicatie die eigenlijk het voorkomen van huiselijk geweld tegen mannen bestreed. De consequentie van deze tendens om maar beperkt te rapporteren, die ook duidelijk optreed bij vrouwelijke slachtoffers, zou aanzienlijke gevolgen kunnen hebben voor de cijfers over het voorkomen van mannelijke slachtoffers. “Ik had mijn ribben gebroken...nooit heb ik echter overwogen om enige actie te ondernemen die erop uitgedraaid zou kunnen zijn dat zij vervolgd zou worden voor geweldpleging” (Schots slachtoffer, uit een persoonlijke brief aan de auteur, maart 1992).

In ieder geval heeft Straus(1989, 1993) erop gewezen dat het miskennen van mannelijke slachtoffers op basis van lichtere of ontbrekende verwondingen gevolgen zou hebben voor hele denken over huiselijk geweld. Door het verschil aan de orde te stellen tussen de cijfers afgeleid uit de Conflict Tactiek Schaal en cijfers gecorrigeerd voor verwondingen, liet hij zien dat het aantal slachtoffers onder vrouwen dan drastisch af zou nemen, ook al zouden ze technisch gesproken thuis aangevallen zijn en mogelijkerwijs angstig zijn gebleven. Het zou dus ook als discriminatie gezien kunnen worden om aanvallen tegen mannen die niet tot verwondingen leiden op grond daarvan te bagatelliseren en aan te nemen dat die niet tot een psychologisch trauma zouden kunnen leiden; een uitgangspunt dat een stereotypisch houding ten opzichte van mannen uitgaat. Een psychologisch trauma van mannen als gevolg van bedreiging of door stressvolle gebeurtenissen is zowel in de fysiologische als in de psychologische literatuur (Frankenhaeuser, 1975; Stoney, Davis, & Mathews, 1987) en in de sociale wetenschappen (bijv. Travato, 1986) geconstateerd. Het gevaar bestaat echter dat dit standpunt vervolgens tot aanvallen door mannen aanleiding geeft of gebruikt wordt ter legitimatie ervan (Straus, 1989,1993; Straus & Gelles, 1986). Het heeft duidelijk zin dat er aandacht wordt geschonken aan aanvallen zelfs zonder dat die tot verwondingen leidden, gegeven het feit dat het medisch algemeen bekend is dat harde klappen op het hoofd met als uiterlijk gevolg alleen lichte verwondingen toch gepaard kunnen gaan met bewustzijnsverlies en mogelijke met een hersenbeschadiging (Kelly, Nichols, Filey, Lilliehei, Rubinstein, & Kleinschmidt-DeMasters, 1991).

DE GEWELDSCONTEXT?


In het debat over mishandelde mannen is weinig aandacht besteed aan de redenen waarom vrouwen hun mannelijke partners aanvallen anders dan ter zelfverdediging(Makepeace, 1983; Walker, 1984). De onderliggende gedachte over het waarom van mannen die hun vrouwelijke partners aanvallen berust op het idee dat mannen vrouwen willen controleren(Dobash & Dobash, 1979; Makepeace, 1983; Walker, 1984). In tegenstelling daarmee heeft zelfs Straus (1993) de neiging om geweld van vrouwen tegen hun mannelijke partners te bespreken met enkel een verwijzing naar of wel zelfverdediging of een sla-de-hufter scenario dat een element van rechtvaardiging impliceert. Niet alle studies accepteren echter het idee dat het agressieve gedrag van een vrouw tegen een man het gevolg is van de noodzaak om zich te verdedigen tegen een man. In een hoofdstuk dat gewelddadige vrouwen behandelt, bijvoorbeeld, brengen Shupe, Stacey en Hazlewood (1987) tegenover de “universele” toepassing van het zelfverdedingsmotief bij agressie door vrouwen naar voren, dat het vrouwengeweld niet afgedaan kan worden als pure rationalisatie (p. 52). Vrouwen kunnen op een zeer agressieve manier reageren om andere redenen dan zelfverdediging. De agressie die voorkomt bij sommige lesbische stellen, waaronder paren met een hoog niveau van seksuele dwang (Waterman, Dawson, & Bologna, 1989), kan zeker niet uitsluitend aan zelfverdediging toegeschreven worden (Hart, 1986; Renzetti, 1992). Het feit ligt er dat vrouwen in staat zijn tot het toepassen van gerichte daden van agressie tegen hun partners. Sommigen hebben beargumenteerd dat agressie van vrouwen tegen mannen, net zoals die van mannen tegenover vrouwen, toegeschreven kan worden aan hun behoefte tot domineren, bezitten of aan gevoelens van onzekerheid(Marsh, 1976).

In het overheidsrapport van de auteur (George, 1992), dat over geslagen mannen gaat, identificeerde tweederde van de mannelijke slachtoffers pesten of controle als de voornaamste reden waarom hun vrouwen voor hun gevoel in hun relatie geweld gebruikten. Vergelijkbare uitkomsten worden ook gemeld in studies over misbruikte echtgenoten in Australië (B. Thurston, persoonlijke mededeling, mei-november, 1993) en Canada (Gregorash, 1993). Bates (1981) vond in zijn overzicht van rechtszaken, zoals Willan vs. Willan (Verenigde Koninkrijk), Keehn vs. Keehn (Verenigde Staten), Green vs. Green (Canada) en Sangster vs. Sangster (Zuid Australië) bewijzen van treiteren, slechte behandeling op grote schaal en daden die gevaar inhielden voor lijf en leden. Dus deze afzonderlijke rapporten over mannelijke slachtoffers lijken erop te wijzen dat, tenminste in enkele gevallen, geweld gericht tegen mannen door hun vrouwen een zeer vergelijkbare motivatie en inhoud heeft zoals die genoemd wordt bij agressie van mannen tegen hun vrouwen.

Evenals vrouwen vaak het slachtoffer zijn van seksuele agressie (Walker, 1989), zijn er meldingen over mannelijke slachtoffers van seksueel misbruik in de literatuur te vinden (Bates, 1981; Stets & Pirgood, 1989; Struckman-Johnson, 1988; Swet, Survey, & Cohan, 1990; Thomas, 1993; Travin, Cullen, & Potter 1990). Verder kan zulk seksueel misbruik heel schadelijk zijn voor de mannelijke slachtoffers (Sarrel & Masters, 1982).

Enkelen hebben gesuggereerd dat geslagen echtgenoten het geweld van hun vrouwen oproepen door emotionele onbereikbaarheid (Harrison, 1986; Kusta, 1991), gebrek aan aandacht (Straus, 1993), lichamelijke zwakheid of handicaps (Pagelow, 1985). De suggestie echter dat emotionele passiviteit van een man of gebrek aan aandacht de oorzaak zou kunnen zijn voor gewelddadig gedrag door sommige vrouwen kan zulk gedrag nauwelijks rechtvaardigen. We zouden toch ook nooit een aanval door een man op een vrouw rechtvaardigen vanwege haar passiviteit of gebrek aan aandacht.

Vroege studies over geslagen vrouwen weerspiegelden populaire misverstanden dat zulke vrouwen zelf schuld waren aan hun slachtofferrol(Pizzey & Shapiro, 1982). Tegenwoordig worden zulke beschuldigen van het slachtoffer sterk afgekeurd als weinig meer dan een mechanisme voor de mishandelaar om ermee weg te komen of als een excuus voor zijn asociale gedrag (Smith, 1989). Beschuldiging van het slachtoffer wordt ook als een reusachtig probleem ervaren door geslagen mannen; terwijl de wortels ervan in de humor over de suffe echtgenoot liggen, kan het ook gezien worden als onderdeel van de academische analyse van geweld tegen echtgenoten. Zo suggereerde Adler (1981) dat enkele mannen de aanvallen van hun partners accepteren en er onverschillig tegenover staan, zich er vrolijk over maken en er dus geen reden voor zien om de relatie te beëindigen ondanks blootstelling aan geweld. Het blijft een open vraag of een dergelijke ontkenning door een slachtoffer van zijn slachtofferrol iets anders voorstelt dan een poging om dergelijke gevoelens te onderdrukken en om aan stigmatisering te ontsnappen door het gebruik van humor, ook al is die op hemzelf gericht. Mannen kunnen geweld ten opzichte van henzelf en zelfs de opgelopen verwondingen met weinig zichtbare bezorgdheid bekijken, alhoewel ze naar we mogen aannemen van binnen een trauma ervaren, uitsluitend vanwege de behoefte om een gevoel van kwetsbaarheid te ontkennen (Levant, 1991). Het sla-de-hufter scenario lijkt een voorbeeld van de toepassing van het beschuldigen van het mannelijke slachtoffer gebaseerd op stereotype opvattingen dat het niet schadelijk is en dat mannen dergelijke bestraffingen zouden moeten accepteren voor alle werkelijke en vermeende gebreken in hun gedrag. Het samenvallen van mannelijk en vrouwelijk huiselijk geweld in termen van een bepaalde psychiatrische toestand werd gesuggereerd door Bates (1981), alhoewel ook onafhankelijk daarvan wordt geschat dat minder dan 10 % van geweld in het gezin verklaard kan worden uit een of andere psychopathologie (Gelles & Straus, 1988). In tegenstelling daarmee hebben enkelen gesuggereerd dat gezinsgeweld veel voorkomt bij individuen met speciale geestelijke gezondheidsproblemen(Gondolf, Mulvey & Lidz, 1989). Sommers, Barnes & Murray (1992) hebben het standpunt, afkomstig uit sociologische studies, dat mentale stoornissen een verwaarloosbare rol spelen in het ontstaan van huiselijk geweld, bekritiseerd. Bland & Orn (1986) bijvoorbeeld vonden een positieve correlatie tussen bepaalde persoonlijkheidsstoornissen, alcoholmisbruik en geweld tegen een huwelijkspartner of kinderen bij zowel mannelijke als vrouwelijke agressors. Sommers, Barnes & Murray (1992) vonden bepaalde factoren met een grotere voorspellende waarde voor zowel vrouwelijke als mannelijke mishandelaars, namelijk jong zijn en het bereiken van hoge scores op Eysink’s Psychose schaal, de Neuroticiteitsindex en de McAndrew schaal. Op vergelijkbare wijze vond O’Leary (1993) in zijn steekproef dat de mannen die slaan ook hoog scoorden op de Minnesota Multifase Persoonlijkheidsinventarisatie, maatstaven voor emotionele stabiliteit of blijk gaven van bepaalde persoonlijkheidsstoornissen.

Dus ondanks het feit dat bepaalde psychiatrische condities waarschijnlijk gelieerd zijn aan een neiging tot gewelddadigheid, is er relatief weinig aandacht in de meeste literatuur voor de rol van psychiatrische/psychologische criteria bij het ontstaan van interechtelijke geweld. Jaloezie bijvoorbeeld is in verband gebracht met patronen van mishandeling en zelfs moord van man en vrouw(Bourlet, 1990; Docherty & Ellis, 1976; Freeman, 1990; Renzetti, 1992; Seeman, 1979; Tarrier, Beckett & Ahmed, 1989). Als we een sluitende theorie over de oorzaken van gezinsgeweld willen ontwikkelen zullen het samenspel tussen sociale, psychologische en fysiologische factoren moeten integreren en definiëren (Johnston & Campbell, 1993). In plaats van te veronderstellen dat we alle antwoorden hebben door alleen te focussen op de sociale (bijv. machtsstrijd in relaties) of de psychologische (bijv. de behoefte om te domineren), moeten we alle mogelijkheden bekijken. Er is bijvoorbeeld verder onderzoek nodig naar de onderliggende neuro-chemische afwijkingen (bijv. een gebrekkig Raphe 5-Hydroxytryptamine systeem), dat leidt tot impulsiviteit, verhoogde agressiviteit en gewelddadig gedrag in sommige individuen. Medische studies laten zien dat sommige vrouwen, net zoals sommige mannen, bepaalde trekken vertonen die hen lijken voor te bestemmen voor geweld en misbruik van een partner(Brown et al. , 1979; Lidberg, Asberg, & Sundqvist-Stensman, 1984; Lidberg et al., 1985; Linnoila et al., 1983). In plaats van alleen op sociale theorieën over gezinsgeweld te focussen moeten we partnermisbruik opnieuw bekijken in het licht van wat de neurowetenschappen ons kunnen leren over gezinsgeweld.

MANNEN ALS SLACHTOFFER: HET GROTE TABOO


Straus & Gelles (1986) vatten het probleem goed samen dat we ondervinden als we mannelijke slachtoffers van vrouwelijk geweld bespreken wanneer ze zeggen “Geweld door echtgenotes is geen onderwerp van maatschappelijke zorg geweest”
Er is geen publiciteit over geweest, en er zijn geen fondsen geïnvesteerd in het verbeteren van dit probleem omdat het niet als een “probleem” is gedefinieerd (p. 472). Het kan gesteld worden dat door vrouwenmishandeling als het probleem te zien, en mannenmishandeling als een non-probleem, er bijna niet aan realistische schattingen van mannenmishandeling, of ze nu groot of klein zouden zijn, te komen is. Het is nogal gemakkelijk bijvoorbeeld om te stellen dat mishandelde mannen slechts zelden en als geïsoleerde gevallen voorkomen. Bijna alle mannelijke slachtoffers zijn geïsoleerde gevallen dankzij de relatieve zeldzaamheid van groepen die bereid zijn om hun slachtofferstatus te erkennen. Het is een feit dat een groot deel van de sociale instellingen die met gezinsgeweld omgaan zich uitsluitend op vrouwelijke slachtoffers richten. We zouden dus niet verbaasd moeten zijn als deze groepen geen bewijs vinden voor mannelijke slachtoffers van huiselijk geweld. Verder pleit the gepolitiseerde aard van huiselijk geweld in de academische wereld tegen het vinden van enig bewijs van mannelijke slachtoffers (Notitie 3). Als gevolg daarvan zullen sommige professionals ongevoelig of zelfs vijandig zijn tegen een man die zichzelf beschrijft in termen van een slachtoffer (Machietto, 1992). Daar komt nog bij dat de traditionele stereotypen geloofwaardigheid aan een vrouw verschaft om als slachtoffer gezien te worden. The stereotypen verbonden aan mannen echter leiden meestal tot het ontkennen van zo’n mogelijkheid of tot ridiculisering van het idee van man-als-slachtoffer(Farrell, 1993; Wilkinson, 1981). Dit weerhoudt mannen er duidelijk van om zoiets toe te geven (Machietto,1992; Steinmetz, 1980). Ook kunnen mannelijke slachtoffers er zich, eventueel alleen vaag, van bewust zijn dat het opeisen van slachtofferstatus alleen maar zal leiden tot een ongunstige of ongelijkwaardige behandeling in vergelijking met vrouwelijke slachtoffers(Harris & Cook, 1994). Als een man is aangevallen door zijn vrouw en besluit om de politie te bellen, is hij degene die waarschijnlijk gearresteerd wordt (aangehaald in Wolff, 1992, p. 22).

Zij sloeg me tot pulp; niemand wilde me geloven. (Mannelijk slachtoffer en bewoner van de Kingsland Estate, Hackney, Londen, Engeland die spreekt in Kingsland, kanaal 4, Televisie Documentaire, 4 juni 1992)

Als je met je vrienden praat is het moeilijk om toe te geven dat je geterroriseerd wordt door een vrouw (aangehaald in Kent, 1993, p. 37).

Als ze wisten hoe ze me alle hoeken laat zien, en het feit dat elke keer dat het gebeurt ze er in slaagt om me te verrassen, mij onverwacht te grazen neemt, kun je jezelf wel voorstellen hoe ze me zullen afzeiken (geciteerd in Kirsta, 1994, p. 237)?

Steinmetz (1980) heeft gesuggereerd dat sommige mannen, volgens hun traditionele maatschappelijke normen, het onmannelijk vinden om een vrouw aan te vallen of zelfs om terug te slaan bij een aanval door een vrouw. Verder, wanneer een man en een vrouw gewelddadige man-vrouw interacties waarderen, dan ervaren ze man-tegen-vrouw agressie negatiever dan vrouw-tegen-man geweld(Arias & Johnson, 1989). Impliciet heeft vrouw-tegen-man geweld een soort van maatschappelijke acceptatie die niet is weggelegd voor man-tegen-vrouw geweld (Greenblatt, 1983). Dus terwijl wordt gezegd dat “de maatschappij de houding van de meeste mannen en vrouwen niet lijkt te vormen om het gebruik van geweld van mannen tegen vrouwen te accepteren... ” (O'Leary, 1993, p. 24), zouden we kunnen stellen dat de maatschappij het gebruik van geweld van een vrouw tegen een man lijkt te gedogen. En tenslotte, het hele probleem van mannelijke slachtofferrol krijgt waarschijnlijk nauwelijks aandacht vanwege de bedreiging die het vormt voor het mannelijke zelfbeeld en de “patriarchale” autoriteit, meer nog dan de mogelijke bedreiging die het vormt voor de inspanningen om de vrouwelijke slachtofferrol te bestrijden. Het gebrek aan aandacht voor vrouwelijke agressie, in tegenstelling tot mannelijke agressie, vindt zijn oorsprong mogelijk in de debatten tussen deskundigen over natuur, cultuur en geslacht waarin “overeenkomst” of “verschil” de kernbegrippen zijn; maar eigenlijk komt het voort uit een weerstand om de overeenkomsten tussen mannen en vrouwen te bezien (Fry & Gabriel, 1994). Het is dus niet verwonderlijk dat huiselijk geweld tegen vrouwen, in tegenstelling tot die tegen mannen, een maatschappelijk geaccepteerde bezorgdheid vormt en als zodanig onderzoek en ondersteuning aantrekt. Dit versterkt twee vrij gemakkelijk te herkennen maatschappelijke stereotypen, vrouwelijke kwetsbaarheid en mannelijke autoriteit of dominantie, en beschermingsdrang. Het toegeven en erkennen van de mannelijke slachtofferrol, als geslagen echtgenoot, is de antithese van deze geaccepteerde orde en een gelijkwaardigheid tussen de seksen waartegen historisch gezien weerstand bestond, speciaal van mannen (vergelijk bijv. de uitspraken in de Willan vs.
Willan en Teal vs. Teal zaken, Bates, 1981). Het kan gesteld dat de maatschappelijke waarden (zoals patriarchaat) die de grondslag vormen voor het mannelijke geweld tegen vrouwen, ook de basis vormen voor het gebrek aan acceptatie van de mishandelde man. De reden waarom het “geslagen-man-syndroom” zo wordt gekleineerd en als een niet-bestaand maatschappelijk probleem wordt gezien kan gevonden worden in de patriarchale ethiek dat de vrouwelijke slachtofferrol versterkt. Door het debat over huiselijk geweld alleen voeren op basis van sekse, lichaamsbouw en –kracht, in plaats van op basis van inherente houdingen en neigingen van individuen om geweld te gebruiken en misbruik als een strategie in relaties, zal de vrouwelijke slachtofferrol blijven bestaan evenals de onzichtbare slachtofferrol van sommige mannen zowel binnens- als buitenshuis. Het feit dat zo velen in de maatschappij, inclusief sommige onderzoekers, zo onwillig zijn in het accepteren van het voorkomen van eenzijdige mishandeling van mannen door vrouwen komt grotendeels door de ernstige bedreiging die zulke feiten betekenen voor de gekoesterde mannelijke en vrouwelijke stereotypen.

Terwijl de meeste mensen mannelijke slachtoffers van huiselijk geweld slechts zien als onderwerp van ongeloof of van humor, is het een feit dat sommige mannen worden geslagen. Afgezien van hun aantal, verdienen mishandelde mannen beter dan om gezien te worden als weinig meer dan voetnoten uit vroege historische perioden toen ze werden afgewezen en gedwongen om achterstevoren op een ezel rond te rijden.

Notities


1. Richard Gelles en Murray Straus (1988), twee van de leidende onderzoekers van gezinsgeweld hebben beschreven hoe het vaak verhitte debat over het probleem van mishandelde mannen er aan bijdroeg om elke serieuze studie van het onderwerp te verhinderen als ook een signaal gaf aan vele goedwillende experts om het onderzoeksveld totaal te vermijden. Zij schrijven:

Misschien is het meest ongelukkige resultaat van de strijd over mishandelde mannen dat er sinds het debat van eind zeventiger jaren bijna geen aanvullend onderzoek gedaan is over het onderwerp. De furore onder sociale wetenschappers en in de media heeft het hele onderwerp besmet. Als gevolg daarvan hebben we elk verzoek voor een interview geweigerd uit angst om opnieuw fout geciteerd, fout geïntroduceerd of fout gerepresenteerd te worden. Andere sociale wetenschappers die het misbruik tegen onze onderzoeksgroep zagen groeien - speciaal tegen Suzanne Steinmetz – zijn met een grote boog om het topic mishandelde mannen heen gelopen(pp. 105-106).

2. De Conflict Tactiek Schaal, ontworpen door Murray Straus (1978, 1979) en verscheidene medewerkers van de Universiteit van Minnesota, bestaat uit verscheidene schalen ontworpen om allerlei manieren waarop gezinsleden proberen met conflicten thuis om te gaan te evalueren. De Conflict Tactiek Schaal is onderverdeeld in drie delen, met een deel met een serie vragen over escalerende niveaus van bedreiging of van feitelijke fysieke aanvallen tussen volwassen partners. Beginnend met “Dreigend met slaan of met iets naar de ander te gooien”, besluit het met “gebruikte een mes of vuurwapen tegen de ander.” De schaal met acht punten wordt vaak door onderzoekers geanalyseerd in termen van minder ernstig en ernstig geweld; ernstiger geweld betreft die daden met een grotere kans op verwonding. Vergelijkt Straus (1993) voor een recente discussie over de geldigheid en bekritisering van de Conflict Tactiek Schaal.

3. We kunnen constateren dat “mannenmishandeling” een meer emotioneel omstreden en politiek beladen probleem is in de VS dan in vele andere geïndustrialiseerde landen. In Zweden bijvoorbeeld zijn er “Blijf-van-mijn-lijfhuizen” voor mannelijke slachtoffers van geweld (Kirsta, 1994). In een ander voorbeeld van het verschil in houding tegenover mannelijke slachtoffers rapporteerde Inspecteur Sylvia Aston, West Midlands Regio politie (UK):

We hebben het absoluut duidelijk gemaakt door onze training dat geen enkele politieagent ooit een mannelijk slachtoffer van huiselijk geweld afwijst juist omdat hij een man is. We nemen niet de houding aan van dat een man uit huis kan weglopen - velen kunnen het niet. En het zijn zonder uitzondering de aardige gevoelige typen die geslagen worden. We lopen het risico lopen diep te zinken denk ik door te discrimineren tussen de seksen in dit soort overtredingen. Enige van de meest gewelddadige mensen waarmee ik te maken heb gehad als politie agente zijn vrouwen en als je een vrouw niet beoordeelt op haar misdaad, maar op haar geslacht, dan bevestig je niet alleen de oude, misleidende stereotypen maar loop je ook het gevaar dat zulke overtredingen zich herhalen, misschien in een andere relatie. Huiselijk geweld zoals wij het zien is geen vrouwenprobleem - het is een sociaal probleem (geciteerd in Kirsta, 1994, p. 229).

Literatuur

- REFERENCES
  • Aardoom, A. (1993, April 17). Ending the silence of abused men. Calgary Mirror 10.
  • Adler, E. S. (1981). The underside of married life: Power, influence and violence. In L. H. Bowker (Ed.), Women and crime in America (pp. 86-101). New York: Macmillan.
  • Arias, I., & Johnson, R (1989). Evaluations of physical aggression among intimate dads. Journal of Interpersonal Violence, 4, 298-307.
  • Bates, R. E. (1981). A plea for the battered husband. Family Law, 11, 92-94.
  • Bland, R., & Orn, H. (1986). Family violence and psychiatric disorder. Canadian Journal of Psychiatry, 31, 129-137.
  • Bogarde, M. (1990). Why we need gender to understand human violence. Journal of Interpersonal Violence, 5, 132-134.
  • Borowski, M., Murch, M., & Walker, V. (1983). Domestic violence: The community response. London: Tavistock.
  • Bourlet, A. (1990). Police intervention in marital violence. Milton Keynes: Open University Press.
  • Breen, R. N. (1985). Premarital violence: A study of abuse within dating relationships of college students. Unpublished master's thesis, The University of Texas, Arlington.
  • Brinkerhoff, M., & Lupri, E. (1988). Interspousal violence. Canadian Journal of Sociology, 13, 407-434.
  • Brown, G. L., Goodwin, F. K., Ballenger, J. C., Goyer, P. F., & Major, L. F (1979). Aggression in humans correlates with cerebrospinal fluid metabolites. Psychiatry Research, 1, 131-139.
  • Brush, L. D. (1990). Violent acts and injurious outcomes in married couples: Methodological issues in the National Survey of Families and House holds. Gender & Society, 4, 56-67.
  • Brutz, I., & Ingoldsby, B. B. (1984). Conflict resolution in Quaker families. Journal of Marriage and the Family, 46, 21-26.
  • Burrell, I., & Brinkworth, L. (1994, April 24). Police alarm over battered husbands. The Sunday Times, 1, 6.
  • Dobash, R. E., & Dobash, R. P. (1978). Wives: The "appropriate" victims of marital violence. Victimology, 2, 426-442.
  • Dobash, R. E., & Dobash, R. P. (1979). Violence against wives: A case against the patriarchy. New York: The Free Press.
  • Docherty, J. P., & Ellis, J. (1976). A new concept and finding in morbid jealousy. American Journal of Psychiatry, 133, 679-683.
  • Edwards, J. (1992, April 18). Men get battered, too. Chat, 48-49
  • Farrell, W. (1993). The myth of male power. New York: Simon & Schuster.
  • Fausto-Sterling, A. (1992). Myths of gender: Biological theories about women and men. New York: Basic Books.
  • Flynn, C. R (1990). Relationship violence by women: Issues and implications. Family Relations, 39, 194-198.
  • Frankenhauser, M. (1975). Experimental approaches to the study of catecholamines and emotion. In L. Levi (Ed.). Emotions: Their parameters and measurement (pp. 209-234). New York: Raven Press.
  • Freeman, T. (1990). Psychoanalytical aspects of morbid jealousy in women. British Journal of Psychiatry, 156, 68-72.
  • Fry, D. P., & Gabriel, A. H. (1994). Preface: The cultural construction of gender and aggression. Sex Roles, 30, 165-167.
  • Gelles, R. J. (1974). The violent home. Beverly Hills, CA: Sage.
  • Gelles, R. J., & Straus, M. A. (1988). Intimate violence: The definitive study of the causes and consequences of abuse in the American family. New York: Simon & Schuster.
  • George, M. J. (1992). A preliminary investigation of instrumental domestic abuse of men. House of Commons Home Affairs Committee. Domestic Violence: Memoranda of Evidence. No. 14 HMSO.
  • Giles-Sims, J. (1983). Wife battering: A systems theory approach. New York: Guilford Press.
  • Goldberg, W. G., & Tomlanovich, M. C. (1984). Domestic violence victims in the emergency department: New findings. Journal of the American Medical Association, 251, 3259-3264.
  • Gondolf, W. G., Mulvey, E. P., & Lidz, C. W. (1989). Family violence reported in the psychiatric emergency room. Journal of Family Violence, 4, 249-258.
  • Greenblat, C. S. (1983). A hit is a hit ... or is it? Approval and tolerance of the use of physical force by spouses. In D. Finklehor, R. J. Gelles, G. T. Hotaling, & M. A. Straus (Eds.), The dark side of families: Current family research (pp. 235-260). Beverly Hills, CA: Sage.
  • Greenfield, M. (1992, July 8). Beaten husbands. The Yorkshire Post: Women's Post, 2.
  • Gregorash, L. (1992). Spousal violence: Broadening the perspective. The Merge Journal, 4(2), 8-10.
  • Harris, R. J., & Cook, C. A. (1994). Attributions about spouse abuse: It matters who the batterers and victims are. Sex Roles, 30, 553-565.
  • Harrison, J. (1986, May 24). Would you batter your husband? Woman's Own, 34-35.
  • Hart, B. (1986). Preface. In K. Lobel (Ed.), Naming the violence: Speaking out about lesbian battering (pp. 9-16). Seattle, WA: Seal.
  • Jaevons, S. (1992). The battered husband controversy. BA (Honors) thesis, Hatfield Polytechnic, Hatfield, UK.
  • Johnston, J. R., & Campbell, L. E.G. (1993). A clinical typology of interpersonal violence in disputed-custody divorces. American Journal of Orthopsychiatry, 63, 190-199.
  • Jouriles, E. N., & O'Leary, K. D. (1985). Interpersonal reliability of reports of marital violence. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 53, 419-421
  • Kelly, J. P., Nichols, J. S., Filley, C. M., Lillehei, K. O., Rubinstein, D., & Kleinschmidt-DeMasters, B. K. (1991). Concussion in sports: Guide-lines for the prevention of catastrophic outcome. Journal of the American Medical Association, 266, 2867-2869.
  • Kent, T. (1993, April 15). How can I admit I am a battered husband? Special report. Best, 36-37.
  • Kirsta, A. (1989, December 10). 6 ft., macho—and beaten by his wife. The Sunday Times, 14.
  • Kirsta, A. (1991, January). Could you batter him? New Woman, 10-12.
  • Kirsta, A. (1994). Deadlier than the male. London: HarperCollins. (see Chapter 6, pp. 227-258).
  • Kurz, D. (1993). Physical assaults by husbands: A major social problem. In R. J. Gelles & D. Loseke (Eds.), Current controversies in family violence (pp. 88-103). Beverly Hills, CA: Sage.
  • Lane, K., & Gwartney-Gibbs, P. A. (1985). Violence in the context of dating and sex. Journal of Family Issues, 6, 45-49
  • Laner, M. R., & Thompson, J (1982). Abuse and aggression in courting couples. Deviant Behaviour, 3, 229-244
  • Levant, R. F. (1992). A gender aware divorce program. Men's Studies Review, 9(2), 15-20.
  • Lewin, T. (1992, April 20). Battered men sounding equal-rights battle cry. The New York Times National, A12.
  • Lidberg, L., Asberg, M., & Sundqvist-Stetinan, U. B. (1984). 5-hydroxyindole-acetic acid levels in attempted suicides who have killed their children. Lancet, 2, 928.
  • Lidberg, L. Tuck, J. R., Asberg, M., Scalia-Tomba, G. P., & Bertilsson, L. (1985). Homicide, suicide and CSF 5HIAA. Acta Physiologica Scandinavica, 71, 230-236.
  • Linnoila, M., Virkkunen, M., Scheinin, M., Nuutila, A., Rimon, R., & Bertilsson, L. (1985). Low cerebrospinal fluid 5-hydroxyindoleactic acid concentration differences differentiates impulsive from non-impulsive violent behaviour. Life Sciences, 33, 2609-2614.
  • Macchietto, J. (1992). Aspects of male victimisation and female aggression: Implications for counselling men. Journal of Mental Health Counseling, 14, 375-392.
  • Mack, R. (1989). Spouse abuse-A dyadic approach. In G. R. Weeks (Ed.), Treating Couples: The Intersystem model of the Marriage Guidance Council of Philadelphia (pp. 191-214). New York: Brunner Mazel.
  • Makepeace, J. M. (1983). Life events stress and courtship violence. Family Relations, 32, 101-109.
  • Mann, C. R. (1989). Black female homicide in the United States. Journal of Interpersonal Violence, 5, 176-201.
  • Marsh, R. M. (1976). Mobility in the military: Its effects upon the family system. In H. I. McCubbin, B. B. Dahl, & E. J. Hunter (Eds.), Families in the military system (pp. 92-111). Beverly Hills, CA: Sage.
  • Martin, D. (1976). Battered wives. New York: Pocket Books.
  • McCleod, M. (1984). Women against men: An examination of domestic violence based on the analysis of official data and national victimisation data. Justice Quarterly, 1(2), 171-193.
  • McNeely, R. L., & Robinson-Simpson, G. (1987). The truth about domestic violence: A falsely framed issue. Social Work, 32, 485-490.
  • Mills, M. E. (1990). The new heretics: Men. American Psychologist, 45, 675-676.
  • Mold, D. E. (1990). Data base or data bias? American Psychologist, 45, 676.
  • Moller, D. (1991, October). The family: Our national survey for the 1990s. Readers Digest, 139, 31-36.
  • Nisonoff, L. & Bitman, I. (1979). Spouse abuse: Incidence and relationship to selected demographic variables. Victimology, 4, 131-140.
  • O'Leary, K. D. (1993). Through a psychological lens. Personality traits, personality disorders, and levels of violence. In R. J. Gelles & D. R. Loseke (Eds.), Current controversies in family violence (pp. 7-30). Beverly Hills, CA: Sage.
  • Oswald, I. (1980). Domestic violence by women. Lancet, 2, 1253-1254.
  • Pagelow, M. D. (1985). The "battered husband syndrome": Social problem or much ado about little? In N. Johnson (Ed.), Marital violence: Sociological Review Monograph 31 (pp. 172-195). London: Routledge, Kegan & Paul.
  • Pizzey, E. (1974). Scream quietly or the neighbors will hear. Baltimore: Penguin Books.
  • Pizzey, E., & Shapiro J. (1982). Prone to violence. Feltham, UK; Hamlyn Paperbacks.
  • Pleck, E. (1987). Domestic tyranny: The making of American social policy against family violence from colonial times to the present. New York: Oxford University Press.
  • Pleck, E., Pleck, J. H., & Bart, P. B. (1977). "The battered data syndrome": A comment on Steinmetz's article. Victimology: An International Journal, 2, 680-683.
  • Raeside, P. (1993, November 10). Women's violence against men is our last taboo. The (Toronto) Globe and Mail, A24.
  • Renzetti, C. M. (1992). Violent betrayal: Partner abuse in lesbian relationships. Beverly Hills, CA: Sage.
  • Sack, A. R., Keller, J. F., & Howard, R. D. (1982). Conflict tactics and violence in dating situations. International Journal of Sociology of the Family, 12, 89-100.
  • Saenger, C. (1963). Male and female relationships in the American comic strips. In D. M. White & R. H. Abel (Eds.), The funnies: An American idiom (pp. 219-231). Glencoe, IL: The Free Press.
  • Sarrel, R M., & Master, W. H. (1982). Sexual molestation of men by women. Archives of Sexual Behaviour, 11, 117-131.
  • Saunders, D. G. (1986). When battered women use violence; Husband abuse or self defense? Violence and Victims, 1, 47-60.
  • Scanzoni, J. (1978). Sex roles, women's work, and marital conflict. Lexington, MA: Lexington Books.
  • Scutt, J. A. (1981). Suffering in silence? The politics of husband bashing. Proceedings of 17th National conference of Australian Association of Social Workers. Melbourne, July 6-l0.
  • Seeman, M. V. (1979). Pathological jealousy. Psychiatry, 42, 351-361.
  • Shupe, A., Stacey, W. A., & Hazzlewood, L. R. (1987). Violent men, violent couples. Lexington, MA: Lexington Books.
  • Smith, A. (1992, July 15). Do only women bleed? The Guardian, 1. (The Women's Section).
  • Smith, L. F. J. (1989). Domestic violence: An overview of the literature. Home Office Research Study No 107 HMSO London.
  • Smith, S., Baker, D., Buchan, A., & Bodiwala, G. (1992). Adult domestic violence. Health Trends, 24, 97-99.
  • Sommer, R., Barnes, C. E., & Murray, R. R (1992). Alcohol consumption, alcohol abuse, personality and female perpetrated spouse abuse. Journal of Personality and Individual Differences, 13, 1315-1323.
  • Sorrenson, S. B., & Telles, C. A. (1991). Self reports of spousal violence in a Mexican-American and non-Hispanic white population. Violence and Victims, 6, 3-15.
  • Stacey, S., & Cantacuzino, M. (1993, April). And then she hit me. Esquire, 84-88.
  • Steinmetz, S. K. (1977). Wifebeating, husband beating—a comparison of the use of physical violence between spouses to resolve marital fights. In M. Roy (Ed.), Battered women (pp. 63-72). New York: Van Nostrand Rheinhold.
  • Steinmetz, S. K. (1977-78). The battered husband syndrome. Victimology: An International Journal, 2, 499-509.
  • Steinmetz, S. K. (1980). Women and violence: Victims and perpetrators. American Journal of Psychotherapy, 34, 334-350.
  • Stets, J. E., & Pirog-Good, M. A. (1989). Patterns of physical and sexual abuse for men and women in dating relationships. Journal of Family Violence, 4, 6-76.
  • Stoney, O. M., Davis, M. C., & Mathews, K. A. (1987). Sex differences in physiological responses to stress and in coronary heart disease—a causal link? Psychophysiology, 24, 127-131.
  • Straus, M. A. (1978). Family measurement techniques. Minneapolis: University of Minnesota Press.
  • Straus, M. A. (1979). Measuring intrafamily conflict and violence: The Conflict Tactics (CT) Scales. Journal of Marriage and Family, 41, 75-88.
  • Straus, M. A. (1980). Wife beating; how common and why? In M. A. Straus & G. T. Hotaling (Eds.), The social causes of husband-wife violence (pp. 23-36). Minneapolis: University of Minneapolis Press.
  • Straus, M. A. (1989). Assaults by wives on husbands: Implications for primary prevention of marital violence. Paper presented at 1989 meeting of the American Society of Criminology.
  • Straus, M. A. (1993). Husband abuse and the woman offender are important problems. In R. J. Gelles & D. Loseke (Eds.), Current controversies in family violence (pp. 67-87). Beverly Hills, CA: Sage.
  • Straus, M. A., & Gelles R. J. (1986). Societal change and change in family violence from 1975 to 1985 as revealed by two national surveys. Journal of Marriage and the Family, 48, 465-479.
  • Straus, M. A., Gelles R. J., & Steinmetz, S. K. (1980). Behind closed doors: Violence in the American family. Garden City, NY: Doubleday.
  • Straus, M. A., & Kaufman-Kantor, G. (1994, July). Change in spouse assault rates from 1975 to 1992: A comparison of three national surveys in the United States. Paper presented at the Thirteenth World Congress of Sociology, Bielefeld, Germany.
  • Struckman-Johnson, C. (1988). Forced sex on dates: It happens to me too. Journal of Sex Research, 24, 234-241.
  • Swet, C., Survey, J., & Cohan, C. (1990). Sexual and physical abuse histories and psychiatric symptoms among male psychiatric patients. American Journal of Psychiatry, 147, 632-636.
  • Szinovacz, M. E. (1983). Using couple data as a methodological tool: The case of marital violence. Journal of Marriage and the Family, 45, 633-644.
  • Tarrier, N., Beckett, R., & Ahmed, Y. (1989). Comparison of a morbidly jealous and a normal female population on the Eysenck Personality Questionaire (EPQ). Journal of Personal and Individual Differences, 10, 1327-1328.
  • Thomas, D. (1993). Not guilty: The case in defense of men. New York; William Morrow.
  • Travato, F. (1986). The relationship between marital dissolution and suicide: The Canadian case. Journal of Marriage and Family, 48, 341-348.
  • Travin, S., Cullen, K., & Potter, B. (1990). Female sex offenders: Severe victims and victimizers. Journal of Forensic Science, 35, 140-150.
  • Turner, J. (1988). Behind closed doors. London: Thorsons.
  • Victim Support. (1992). Domestic violence: Report of a national interagency working party on domestic violence. London: Victim Support.
  • Walker, L. E. A. (1984). The battered women syndrome. New York: Springer.
  • Walker, L. E. A. (1989). Terryfying love: Why battered women kill and how society responds. New York: Harper Collins.
  • Walker, L. E. A. (1990). Response to Mills and Mold. American Psychologist, 45, 676-677
  • Waterman, C. K., Dawson, D. A., & Bologna, J. (1989). Sexual coercion in gay male and lesbian relationships: Predictors and implications for support services. Journal of Sex Research, 1, 118-124.
  • Wilkinson, M. (1981). Children and divorce: The practice of social work. Oxford: Blackwells.
  • Wolff, I. (1992, November 28). Domestic violence: The other side. The Spectator, 22-26.

Geen opmerkingen: